(Ik aangekleed als houthakker/journalist, Lous aangekleed als Gustave H)
‘Er kan niks gebeuren.’ Zei Lous.
Een bed. Een blouse. Michael Bublé.
Foto René Hoeflaak
“Er bestaan plekken waar je zonder chipknip door de stationshal kunt lopen. Waar mensen praatjes met je maken in de metro. Plekken waar geen stoplichten zijn. Of waar niemand op stoplichten let. Waar mensen zingen op straat. Waar mensen wonen in rieten hutjes. Of in bomen…”
“De zomer is om uit te zoomen”: http://blendle.com/i/nrc-handelsblad/centrum-van-mn-wereld-maar-niet-in-de-zomer/bnl-nrc-20150619-1505693
Foto: Tessa Smit.
‘Mijn Latijnse fijngevoeligheid wordt gekwetst door de zedeloosheid van het Hollandse volk”, schreef de Portugese schrijver Ramalho Ortigão in 1883 na een bezoekje aan de eerste overdekte winkelpassage van Nederland. Groepen meisjes liepen er „gearmd, en met de neus in de lucht” en daagden mannen uit „tot een soort carnavalsvermaak”. Hij voelde zich persoonlijk gekrenkt.
En toch: als Jantje Steenhuis (57), stadsarchivaris van het Stadsarchief Rotterdam, één gebouw zou mogen terugtoveren dat verwoest werd door het bombardement, dan was het de Passage. „Rotterdam was een werkstad, maar Rotterdam was ook chic. We hadden een bloeiend cultureel leven. Veel mensen zijn dat vergeten.” De Passage is een mooi voorbeeld van de 19de-eeuwse allure die deze stad ooit had.
Het gebouw stond ongeveer waar nu de C&A staat: 100 meter lang en, in het midden, 8 meter breed. Het had een vloer van glazen tegels en een glazen koepel als dak. Het werd op 15 oktober 1879 geopend en was vier jaar later het eerste Rotterdamse gebouw met elektriciteit. Een soort Markthal, avant la lettre.
Er zat een hotel in, een koffiehuis en een badinrichting. Zevenentwintig luxe winkels met hoeden, lingerie, chocolade en ‘gramophonen’. In de kelder zaten een markt en een bierhuis met aquarium. Er was een fontein (die het nooit deed). En een agent. Om luidruchtige spelende kinderen naar buiten te jagen.
Boven de winkels zaten woningen, drie lagen. Daar een zolder, waarschijnlijk een opslag voor kolen, met een zolderraam. Op de ochtend van 14 mei 1940 had je dit uit het zolderraam boven de ingang aan de Coolsingel kunnen zien: een statig ziekenhuis in Romeinse stijl achter een oprijlaan met bomen aan de overkant. Trappen naar ondergrondse toiletten. Een vrouwengesticht. Een supermoderne Bijenkorf, links. En rechts: bioscopen, theaters, hotels, dancings, cafés en terrasjes; het bruisende kloppende Rotterdamse uitgaanscentrum.
Tijdens het bombardement zouden mensen de Passage zijn in gevlucht. De glazen koepel viel in scherven uiteen. Later stalen puinruimers de glazen tegels uit de vloer, als herinnering aan de trots van hun oude stad. Of om te gebruiken als asbak.
Deze week voor de bovenste etage een speciaal verzoek van Tessa Smit, de fotograaf die elke week de foto maakt voor bij de rubriek: Meneba, de graanverwerkinsfabriek aan de Maashaven. Tessa fietst er al jaren langs, onderweg naar haar opa en oma.
Alles was een verassing. Het begon al voor de deur: jongemannen die in witte overalls met blauwe kapjes op in de zon een peukie zaten te roken. Daarna een voorgebouwtje uit de jaren zeventig. Waar we onze ID moesten laten zien, voor we een wachtruimte in mochten: met grote donkerrode leren banken en een koffieautomaat. “Echt zo’n bedrijf,” fluisterde ik tegen Tessa. Heel avontuurlijk voor mensen als wij die komen uit de wereld van de shared offices, koffiebarretjes en pop-up stores. Deze wereld kende ik alleen uit films. Deze bijvoorbeeld:
(met mij en Tessa als Jane Fonda) (al werd er hier dus graan verwerkt, geen kern energie) (en gebeurde dat allemaal gewoon heel veilig, echt waar)
En aan Potiche, daar deed het me ook aan denken. Die film met Catherine Deneuve over een paraplufabriek in de jaren zeventig. En aan de verhalen van mijn opa.
Totaal exotisch.
De ingang naar het hoofdgebouw was als The Grand Budapest Hotel, van Wes Anderson. En daarachter was het een wonder.
Zoals we hoopten kregen we een haarkapje op.
Hieronder de column. En foto’s van Tessa.
In de ontvangsthal staan twee bustes van streng kijkende heren, los van de sokkels waar hun namen op staan: Kraan en Dusseldorf, de oprichters van de fabriek. Gerard wisselde de bustes ooit om voor de grap. Of ze nu op de juiste plek staan weet hij niet zeker.
Het voelt ongeveer als het ontdekken van een tombe van een Egyptische farao; door de ingangspoort stappen van de graanverwerkingsfabriek aan de Maashaven: overal zijn schatten. Een houten receptie uit de jaren zestig, een glas-in-loodkunstwerk uit 1940, twee mozaïeken uit de jaren twintig, een statige hal met glazen koepel als dak.
Het is nogal schokkend dat dit a: bestaat (in zo’n perfecte staat), b: bestaat zonder dat iemand je daar ooit over had verteld. In een stad waarin het vaak ontbreekt aan tastbare geschiedenis, is de hoofdvestiging van Meneba een plek waar je honderd jaar geschiedenis kunt horen, zien en voelen.
Meneba: de Meelfabrieken der Nederlandsche Bakkerij. In 1915 opgericht door Nederlandse bakkers, geëxplodeerd in de jaren tachtig, daarna overgenomen door verschillende buitenlandse bedrijven en investeringsmaatschappijen, drie jaar geleden bijna failliet, doch in 2015 nog steeds op de been, inmiddels met een voorzichtige stijgende lijn. Jaarlijks wordt er zo’n 600.000 ton graan aangevoerd, verwerkt en geëxporteerd. Door zo’n 150 man personeel. Deze zomer bestaan ze honderd jaar.
Gerard Verkerke (61), sinds vier jaar directeur, is al veertig jaar in dienst. Tijdens de rondleiding begroet hij al het personeel dat hij tegenkomt, sommigen werken er net zo lang als hij. Het gebouw bestaat uit drie afdelingen: rechts de tarwesilo’s, honderden, van acht etages hoog. In het middenstuk wordt er gemalen en gezeefd. Links is voor het meel.
Op de bovenste etage wordt het door ronkende machines in zakken gespoten en via een glijbaan naar de opslag beneden gestuurd.
Op het dak zie je de Tarwewijk en, aan de overkant van de Maashaven, Katendrecht. Een man klaagde daar ooit over geluidsoverlast, vertelt Gerard. En zij, deze enorme fabriek vol ronkende machines en hard staal en beton, besloten naar hem te luisteren. Tegenwoordig zijn ze vrienden. Mooi is dat.
Foto: Tessa Smit.
Deze week een van mijn favoriete werkbezoekjes voor ‘de bovenste etage’ tot nu toe: de werkkamer van filmmaakster Nanouk Leopold. Precies zo’n werkkamer waar ik zelf altijd van droom. Met de werkkamer van haar vriend achter een schuifdeur. Zo wil ik het ook, ooit, later, als ik rijk ben: ik een werkkamer vol boeken van dode schrijversvrienden, opgestapeld volgens een magische, onzichtbare orde, een leesstoel en een schrijftafel. En Gianluca daarnaast een werkkamer om te schilderen.
Zoals de werkkamer van Roald Dahl, zo was Nanouks werkkamer een beetje.
Ze twijfelde nog of ze moest opruimen, maar dat is het ding: het lijkt hier misschien een chaos, maar dat is het niet. Alles ligt precies zoals het liggen moet. Onuitgepakte verhuisdozen, schilderijen en boeken, heel veel boeken. Stefan Zweig, JG Ballard, science fiction en prominent op de grote houten werktafel, vlak naast haar laptop: een boek met een foto van een strengkijkende Coetzee op de voorkant. Ze kijkt er naar tijdens het schrijven. „Weet je het zeker?” vraagt Coetzee haar dan.
‘Ken je Bob Ross?’ vraagt Michiel. „Van die oranje zonsondergangen, die bestáán echt.” Je ziet ze hier ’s avonds, gewoon boven Rotterdam. En overwerken is hier geen straf: nadat de zon is ondergegaan wordt het buiten een kerstboom.
Drie jaar geleden zijn Michiel Raaphorst (42) en Rudolph Eilander (41) voor zichzelf begonnen als V8 Architects. Omdat ze geloofden in hun werk en in de toekomst en in een kantoor dat dienst doet als een visitekaartje, betrokken ze het dakpaviljoen van de flat naast de Erasmusbrug, de Maastorenflat. Met succes: het team van V8 Architects bestaat inmiddels uit zeven personen, vandaag werken ze aan tien grote projecten, waarvan drie in Rotterdam.
Ze hebben uitzicht over de stad vanuit het oosten, westen, zuiden én het noorden. Vanaf 50 meter hoogte, lager dan sommige omliggende gebouwen, maar hoog genoeg. Een bescheiden hoogte. Rudolph: „Je hoort de straat nog, maar in een zoom. Een soort Zen-Zoom.”
Aan de kant van het centrum staan bureaus met computers. Aan de zuidkant staan een vergader- en een voetbaltafel, en een leren bankje met uitzicht op de Maas, de Erasmusbrug en de torens op de Kop van Zuid. „Het mijmerhoekje”, zegt Michiel. Tegen writer’s blocks en zo. Het uitzicht helpt bij het denken. Michiel: „En aan het aantal containerschepen dat langsvaart zien we precies hoe het staat met de economie.”
Waar ze het uitzicht het mooiste vinden? Overal. Want zij zijn architecten en als architect zie je dat bijna alles daarbuiten ooit door iemand is bedacht. Niets staat er zomaar, alles heeft een reden en dat maakt alles interessant. Tijdslagen zie je als je weet hoe je moet kijken. Allemaal verschillende periodes, levensvisies en opvattingen kriskras door en over elkaar heen. Je kunt ook foutjes zien. En hoe die foutjes vervolgens werden hersteld. Alles samen wordt het onze stad, Rotterdam.
Wat zouden ze veranderen, naast alle dingen die ze als architect veranderen zullen? Michiel wil een derde brug, die Kralingen en Feijenoord verbindt. En Rudolph wil een watervliegtuigdienst tussen de Maas en de Theems in London. Wie daar dan gebruik van zou maken? „James Bond natuurlijk”, lacht Michiel.